Een net iets te opdringerige aanwezigheid

Ik had met iemand afgesproken in de stad. Nadat we om half tien afscheid namen, dacht ik: Eerst loop ik een stuk door het centrum en dan neem ik de tram naar huis, de tram die tegenover de Tesco vertrekt. De tram kwam niet. Het was druk bij de halte, waar eindeloos veel lijnen langs moeten, ik had niet meteen in de gaten dat er met mijn verbinding iets aan de hand was. Toen mijn nummer eindelijk om de hoek kwam, stapte ik opgelucht in, om pas na vijf haltes te merken dat ik  in de verkeerde lijn zat. Ik was weer bijna terug op mijn punt van vertrek, eerder die avond. Hoe had ik me zo kunnen vergissen? Het was half elf en donker. De stad had een goud-gele glans over zich, een mengsel van het laatste licht en de lichtbundels van de lantaarns en de weerschijn van de gestucte gebouwen en de trillende hitte, al weken niet te verdrijven. Ik was er heel trots op dat ik zonder de weg te vragen weer uitkwam bij een van de haltes waar mijn tram aan voorbij moest komen, vlak bij het hoofdstation. Daar zag ik wat ik veel eerder had kunnen zien, als het bij de eerdere halte niet zo druk was geweest, een bord: de lijn was tijdelijk opgeheven, for technical reasons, thank you for understanding. Ik rekende uit hoe lang het zou duren voor ik thuis was, langs het station, onder de spoorlijnen door, de heuvel op, rechts het voetbalstadion, verderop de kerk en de tv-toren. Het was nog steeds ongeveer dertig graden. Ik droeg schoenen met dunne zolen. De avondwinkels waren allemaal dicht. Alleen de café’s hielden het vol, overal stonden zatlappen. Nadat ik de deur van mijn flat achter me dicht had getrokken, was ik opgelucht. Bijna liefdevol luisterde ik naar de muziek van AC/DC, die uit een tuin omhoog kwam en zelfs met de deur dicht een schetterende, net iets te opdringerige aanwezigheid bleef.

Lezen: Govert Derix

‘Schrijvers zijn gevoelsarme perverten, – ze leven op maar één niveau van het menselijke bewustzijn. Dat, waarop ze zich onmiddellijk en alleen maar afvragen of dat wat ze meemaken bruikbaar is voor de roman die ze onder handen hebben.’ Aan dit citaat van Jeroen Brouwers (uit Het is niks) moest ik denken toen ik de nieuwe roman van Govert Derix las, Mensheid is een brief voor jou. Eigenlijk dacht ik: Had Govert Derix zich in dit boek maar meer een pervert betoond, en had hij de kennis die hij in zijn leven heeft verzameld, zonder haar goed te verteren, maar even terzijde geschoven. Doorgaan met het lezen van “Lezen: Govert Derix”

En dat jonge vrouwen overal de ramen wasten

In de Knipscheer meldt: In de hommagebundel voor Rogi Wieg In de kring van menselijke warmte dragen 100 dichters uit het Nederlandse taalgebied een gedicht op aan Rogi Wieg. Te laat voor de hommagebundel attendeerde Albert Hagenaars de uitgeverij op het feit dat ook Jan Kostwinder (1960-2001) een gedicht schreef voor Rogi Wieg. Het zou in de jaren negentig gepubliceerd zijn in het literaire tijdschrift Adem en werd in 2003 door samenstellers Hein Aalders en Chrétien Breukers opgenomen in Kostwinders verzamelde gedichten Alles is er nog. Lees verder op de website van In de Knipscheer >> Kostwinders prachtige gedicht staat hier.

Lekkere wijn kopen

Gisteren had ik plotseling helemaal genoeg van de minder dan matige kwaliteit van de wijnen die je hier in de supermarkt kunt kopen. Ik zou tevreden kunnen zijn en me kunnen beperken tot de pils, die weer geweldig goed is. Maar ik had zin in echte wijn en ik wist dat elke fles die ik in de Albert of de Tesco of de Lidl zou kopen een vocht zou bevatten waarmee je in Fukushima een reactorkern kunt koelen. Dus ik zocht op internet naar een goede wijnbar en zie, die bleek zich op loopafstand van mijn appartement te bevinden. Vinvin. Je kunt er ter plekke drinken en je kunt er wijn kopen om mee te nemen. Om vijf uur liep ik erheen. Het was niet druk, maar alles ademde een beschaafde sfeer. Ik proefde Tsjechische wijnen, heerlijke wijnen, sommige vol karakter, andere weer iets strakker en afstandelijker. Ik at een bordje met kaas en worst en ham, waarbij heerlijk zelfgebakken brood werd geserveerd, ik sprak met mede-gasten, ik las wat in een boek, kortom, ik baadde me in een sfeer die ik niet nodig dacht te hebben en die ik gisteren plotseling heel goed kon gebruiken. Soms wil zelfs ik in de watten worden gelegd. Het meisje dat ons bediende wist niet veel van wijn, maar ze was wel erg lief. En knap, ook al had ze haar haren lelijk-rood geverfd. Ze schonk de wijn alsof ze cola serveerde en zelfs dat wist geen van de gasten af te schrikken. We zaten allemaal heel even op een eiland waar andere wetten gelden, al wist geen van ons wélke. Omdat ik het plezier van mijn aanwezigheid daar wilde verlengen, kocht ik vier flessen Tsjechische wijn. Het meisje deed ze netjes voor me in een doos. De honderd kroon fooi die ik gaf, wilde ze eerst teruggeven. Pas toen ik zei dat het een tip was, begreep ze het. Ze lachte niet. Ook bedankte ze me niet. Daar was ik haar dankbaar om. De toeristische gehaaidheid was nog niet over haar neergedaald. Een zegen.

Ik zag een pop op televisie

Ik zag een pop op televisie. Ze was mooi aangekleed. Ik had toen ik heel jong was ook een pop. Die heette Petra. Soms naaide ik zelf een jurkje voor haar. Mijn pop was minder mooi gekleed dan de pop op televisie. Ze droeg een wit truitje met leuke frutsels, de pop op televisie bedoel ik, een lichtgrijs jasje en een strakke spijkerbroek. De schoenen kon ik niet zien, maar daar zaten ongetwijfeld hakjes onder. Alles aan de pop ademde hakjes. De pop presenteerde een praatprogramma met gasten die de pop allemaal mooier moesten laten uitkomen, ze weerkaatsten het licht dat de pop op ze wierp. Een politicus, een grappenmaker, iemand die zichzelf journalist noemt, juryleden voor een televisieprijs (hier betreden we het spiegelpaleis, dat televisie ook kan zijn) en zelfs gewone mensen, al hadden die wel iets bijzonders gedaan (of kunnen doen). Mijn Petra had maar één blik. Een beetje mysterieus keek ze de hele dag voor zich uit, volledig verzonken in haar poppenwereld. De pop op televisie keek als een mens. Voor elke situatie had ze een andere blik ingestudeerd. Als ze verdrietig moest zijn, trok er een waas over haar ogen en leken de tranen niet ver weg. Soms lachte de pop en sloeg ze een guitige toon aan. Als er iets ingewikkelds werd besproken, keek ze buitengewoon intelligent van zich af. Soms deed de pop op televisie alsof ze verontwaardigd was en de onderste steen boven wilde krijgen, van elk gebouw dat haar eventueel in de weg kon komen te staan. Als Petra moe was, legde ik haar in een poppenbed. Ik vroeg me gisteren af of de eigenaar van de pop op televisie wel goed voor haar zorgt – of er ergens een poppenbed staat waar ze in mag uitrusten, nadat de eigenaar haar een pyjama met streepjes heeft aangetrokken. Eindelijk verlost van die kittige kleding. Ze is moe, de pop op televisie, het valt niet mee om avond aan avond menselijke emoties te veinzen; ze draait zich nog één keer om en slaapt. Eindelijk een pop.

In stilte de was doen

Volgens mij heb ik een buurvrouw, maar die heb ik nog nooit gezien of gehoord. Soms is ’s avonds het licht in haar flat aan. Haar gordijnen zijn altijd dicht en de deur staat nooit open. Waarom ik dan weet dat ik een buurvrouw heb? Ze doet de was. En niet zo’n beetje de was, maar drie dagen per week een flinke. Daarvoor moet ze minimaal drie keer per week afdalen naar de gezamenlijke wasruimte op de begane grond. De was hangt ze vervolgens te drogen op een nogal groot droogrek dat ze op de overloop, waarop van al onze appartementen de voordeur uitkomt, neerzet, precies in de loop van de rest van de bewoners. Soms zie alleen broeken op het rek, soms alleen blouses en hemden, soms alleen jurken en handdoeken. Galante was hangt ze niet in het zicht. Ik moet eerlijk toegeven dat ik heb geprobeerd om door een kier van het gordijn te gluren, in de hoop een glimp van mijn buurvrouw op te vangen. De andere buren ken ik nu wel, in elk geval van groeten. De onderbuurman, een jonge man die elke dag een gesprek met me probeert aan te knopen en helemaal niet gevoelig is voor mijn afwerende houding, integendeel, elke dag lijkt hij blijer om me te zien, is de meest aanwezige van het hele gebouw. Hij groet jan en alleman, en er kan geen vrouw in zijn zichtveld verschijnen of hij begint te glimmen en te kwebbelen. De meeste vrouwen zetten er op de overloop naar hun voordeur flink de pas in, als ze hem moeten passeren. Toch is hij elke keer blij om me te zien, dat zegt hij tenminste, so glad to see you, how are you today, als ik er aanleg voor had zou ik me schuldig kunnen voelen om mijn norse houding tegen hem. Maar hij is me te kontaktfreudig. Geef mij maar mensen die in stilte de was doen.

Een wufte en enorme vrouw in de metro

In de metro zat een dikke vrouw. Ze was echt dik, het is lelijk om te zeggen, maar de vrouw was enorm. Ze bezette twee stoeltjes. Ik stond naast haar. Haar bloemetjesjurk plooide als een tent die nog niet helemaal goed is opgezet over haar heen. Ze rook naar ouderwetse zeep, Sunlight, de hele omgeving werd erdoor besmet. De vrouw was op een iPad aan het chatten. Ik bekeek het van opzij en zag eerst alleen emoticons: lachende gezichtjes, omhoog- en omlaag-wijzende duimen, sigaretten, glaasjes wijn, klappende handjes, het hele circus trok voorbij. Plotseling zag ik hoe ze schakelde naar een nieuwe contactpersoon. Die had bij wijze van profielfoto een plaatje van een enorm groot lid ingesteld. Het lid was, verhoudingsgewijs, net zo enorm als de vrouw. De geur van Sunlightzeep kreeg iets wufts. We bevonden ons in een ouderwets boudoir, het dienstmeisje had de lakens die ochtend gewassen. Ik bekeek de vrouw met andere ogen. Wat ging er door haar heen? Wat schreef ze, in een mij onbekende taal, aan de man (dat nam ik voor het gemak aan) achter het plaatje? Even later schakelde ze opnieuw. Ik zag een robuust uitgevallen Germaan die alleen een boxershort droeg. Zijn lid bleef onzichtbaar. De vrouw was geïnteresseerd, ze keek een heel fotoalbum door, soms lachte ze: de man op een grasveld, zijn spieren spannend, de man achter een barbecue, de man met een hond, ravottend op een strand, de man met een halve liter bier, de man die de handstand deed… Twee haltes voor mijn uitstappunt verhief de vrouw zich. Een zweetlucht, maar ik wist inmiddels waarom ze een beetje geagiteerd was, wat met dit weer enige transpiratie tot gevolg kan hebben, vermengde zich met de Sunlight. Ze schoof naar de deur en verdween, haar woelige avond tegemoet.

Een keukentrap voor de hogere delen

De suppoost is invalide. Zijn hoofd staat scheef op zijn nek. De tanden zijn te groot voor de mond, daarom bevinden ze zich, voor zover ze nog in zijn tandvlees zitten, grotendeels in de open lucht. Goedemiddag, zegt hij, tenminste, als ik de losse woorden die hij eruit perst goed versta, is dat wat hij zegt. Graatmager is hij, het pak dat hem door het museum ter beschikking wordt gesteld hangt om hem heen. Zijn linker schouder lijkt ten hemel te wijzen, in een gebaar dat aarzelt tussen aanklacht en hulpvraag. Hij doet de deur open en laat me binnen. Ik heb bijna de neiging hem een fooi te geven, maar dat durf ik niet. Doorgaan met het lezen van “Een keukentrap voor de hogere delen”

Als op een zomerdag een landmeter

Foto: Wikipedia

Je moet er echt een keer heen, zeiden ze, naar het Nationaal Monument op (of in) Vitkov, echt, je zult zien, het is de moeite waard, je vindt er ook een van de grootste ruiterstandbeelden ter wereld, daar zijn ze trots op, de Tsjechen, echt, het Nationaal Monument in Vitkov, zo lang je nog in Žižkov bent moet je daar echt heen, anders ben je namelijk niet in die buurt geweest; maar gisteren regende het en de rest van de dagen was het te warm, als ik ’s avonds een halfslachtige poging ondernam om er te komen voelde ik me een arme landmeter, de moed zakte me voordat ik aan de klim die heuvel op begon al in de schoenen, ik was net als de landmeter iemand die in zijn beroep niet helemaal zeker is en die ergens, bijvoorbeeld in een van de zalen van dat Nationale Monument, een document kan krijgen, een officieel papier waarop staat dat hij er bij hoort en dat hij aanwezig mag en kan zijn, hij, die landmeter, ik dus, heeft de routebeschrijving gekregen van een lieve vrouw die het eigenlijk met de kasteelheer (of monumentenbeheerder) houdt en die hem, mij, toch, uit liefde, van de routebeschrijving voorzag, maar dat geeft niet, hij, ik probeer me daar niets van aan te trekken, van die kasteelheer of monumentenbeheerder, ik concentreer me op de routebeschrijving. Gisteren viel ik trouwens in slaap, midden op de dag, de regen was opgehouden met snoeihard neerkomen en ik had gemakkelijk alle trappen naar dat ruiterbeeld, dat ik elke dag zie liggen in de verte als ik terugloop van de Albert of de Tesco, kunnen beklimmen.