Jetzt gehen wir in das Badelokal und dort ziehen Sie sich aus

Ik werd onthaald door Ludmila. Een mooie, Tsjechische naam, terugvoerend op de naam van de moeder van de heilige Václav. Helaas was deze Ludmila niet heilig. Wel wat apart. Ze was 1 meter 55 groot en woog minstens 200 kilo. Ze droeg een verpleegstersschort en Crocs. Ze had een fraaie, Tsjechische baardgroei en rook een beetje naar mijn oma.

Na de voorstelronde, dat wil zeggen: nadat ze mijn hand fijn had geknepen en mijn arm enige tijd heen en weer had gepompt, zei ze: ‘Jetzt gehen wir in das Badelokal und dort ziehen Sie sich aus.’ Ik lachte. Die Ludmila. Doorgaan met het lezen van “Jetzt gehen wir in das Badelokal und dort ziehen Sie sich aus”

Advertentie

Fragment uit: Winter in Amerika

Winter in Amerika is de meest recente roman van Rob van Essen.

Terug in de kamer ging ik voor de boekenkast staan, bij de romans. Ik liet mijn hand over de ruggen glijden. Dit is waar het om gaat, dacht ik, een beetje plechtstatig, maar ik meende het wel. Dit was ook een vorm van vriendschap, liefde misschien wel. Misschien was het een verslaving, maar ook dat was dan iets moois. Alles kwam hier uiteindelijk op neer, de manier waarop ik mijn geld verdiende, de wereld waarin ik me bewoog en die voortdurend veranderde en die voor iedereen die ouder werd potsierlijke trekken aan begon te nemen (zo was het altijd geweest, nam ik aan), alles draaide hierom, om die paar boeken die je nooit weg zou doen, de paar schrijvers metwie je vriendschap had gesloten terwijl ze misschien al jaren, eeuwen dood waren.
Ik pakte The House on Eccles Street van de plank, bladerde er even doorheen, glimlachte bij een passage en zette hem weer terug. Ik was alleen, ik mocht nu zo plechtstatig zijn als ik wilde; hier ging het om, deze verhalen; nee, niet de verhalen, het ging om meer dan dat, om de inhoud, alles wat het boek bevatte en wat je in je opnam, naar je hoofd verplaatste, hoe je je dat eigen maakte, hoe met de tekst werelden meekwamen waarin je geloofde, verzonnen werelden die écht waren, op die geheimzinnige manier waarop alles wat door een ander was verzonnen tegelijkertijd zowel waar als niet-waar kon zijn – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – als ik het boek van Costello niet al had teruggezet, had ik het uit m’n handen laten vallen. Zowel waar als niet-waar – was het (ik ging er even bij zitten), was het al die tijd gewoon over literatuur gegaan en had ik dat niet doorgehad? Was het zo simpel, was het geen inzicht geweest maar een raadsel waarop me pas nu het antwoord duidelijk was geworden, of erger nog, want banaler, de samenvatting van waar ik me beroepsmatig al zo lang mee bezighield?

Fragment uit: Mooie lieve schat

Het is een erg mooi boek, het nieuwe boek van Joubert Pignon. Het heet Mooie lieve schat. Ik heb het al drie keer gelezen. Dat komt omdat ik steeds vergeet dat ik het heb gelezen. Bij elke herlezing denk ik: Wat een mooi boek, gek dat ik het niet eerder heb gelezen. Het boek is als het leven zelf, je kunt er eindeloos mee bezig blijven. Een fragment:

Op straat houdt een vrouw me staande. Ze heeft haar fiets aan de hand, ik sta op de stoep, ze blokkeert het fietspad. Fietsers bellen en wijken uit naar de autoweg om erlangs te kunnen. Ze vraagt of ik mijn medemens wil helpen. Ik zeg niets maar blijf staan. Ik zeg niet dat ik mijn medemens nooit wil helpen, dat het mijn grote wens is dat al mijn medemensen doodgaan en dat er genoeg ingeblikt voedsel voor mij overblijft om twintig jaar mee vooruit te kunnen. De vrouw zegt dat een vriend van haar vermist wordt en ze vraagt of ik haar wil helpen zoeken. Ik zeg dat ik onderweg ben naar het bowlingcentrum, dat ik heb afgesproken met mijn vriend Harold, dat hij me een potje bowlen cadeau doet. De vrouw zegt dat haar vriend erg in de war is en dat hij snel moet worden gevonden. Ik vraag me af waarom mijn ontmoetingen met mijn medemensen altijd om confrontatie en conflict draaien. Ik draai me om en loop weg. Ik kijk niet meer om naar de vrouw maar hoop voor de bestwil van haar vriend dat hij nog even verdwenen blijft.

Fragment uit: Das Schloß van Franz Kafka

Das Schloß, dessen Umrisse sich schon aufzulösen begannen, lag still wie immer, niemals noch hatte K. dort das geringste Zeichen von Leben gesehen, vielleicht war es gar nicht möglich, aus dieser Ferne etwas zu erkennen und doch verlangten es die Augen und wollten die Stille nicht dulden. Wenn K. das Schloß ansah, so war ihm manchmal, als beobachte er jemanden, der ruhig dasitze und vor sich hinsehe, nicht etwa in Gedanken verloren und dadurch gegen alle abgeschlossen, sondern frei und unbekümmert; so als sei er allein und niemand beobachte ihn, und doch mußte er merken, daß er beobachtet wurde, aber es rührte nicht im geringsten an seine Ruhe und wirklich – man wußte nicht, war es Ursache oder Folge – die Blicke des Beobachters konnten sich nicht festhalten und glitten ab. Dieser Eindruck wurde heute noch verstärkt durch das frühe Dunkel, je länger er hinsah, desto weniger erkannte er, desto tiefer sank alles in Dämmerung.

Franz Kafka, Das Schloß uitgeverij Vitalis