Teruggevonden gedicht uit 2018

Er zijn levens over. Ik ben tot eindeloos
herhalen van het eind bereid, maar in je lijf.
Je vlees en ik, wij gaan per dag het liefst een keer
of duizend dood, komen tot leven en vergaan.

Vergaan en komen overeind. Je slaat een laken
om je lendenen en loopt van bed naar keuken
en terug. In je rechterhand de fles, je linkerhand
gebald tot vuist. Ik hoor je ongemakkelijke gang.

Sla me maar. Ik voel je toch. Maak beide vuisten
vrij en ga tekeer tot je geen lucht meer hebt.
Ik krijg weinig blauwe plekken van een schim.

Er is geen schim en niemand heeft je ooit gezien.
Je ligt te knorren in ons bed. Je ademt opgelucht.
Er is nog zo veel over. Er is nog zo veel niet.

© Chrétien Breukers

Vrees niet. Ik was zo warm als jij.

Soms is het heel gek om je eigen werk terug te zien. Ik heb al jaren geen gedichten geschreven, nou ja, bijna geen gedichten, en toen Bert Bevers me op zijn blogpost wees, was ik eerst even in de war. Die kop op die foto, dat ben ik. Het boekje dat hij noemt, het is ooit verschenen. Maar dat gedicht, hoe zat het daar ook weer mee? Het had, geloof ik, ooit in een bundel gestaan en werd daarna geselecteerd voor deze kleine bloemlezing. In welke bundel? Dat kan ik hier niet opzoeken, ik gok Oudegracht. Het heeft ook nog op een nieuwjaarskaart van een literaire stichting in het zuiden van Nederland gestaan, lekker vrolijk.

Het lezen van het gedicht maakte me toch wel blij, in zekere zin. Als ik nog veel gedichten zou schrijven, zou ik best een aantal van dit soort gedichten willen schrijven. Het is een gedicht waarvoor ik heb geleefd én liefgehad. Om niet, uiteraard, al duurde deze liefde wel lang (en kostte zij mij bijna een slokdarm). Vooral de slotstrofe doet me goed. Ik hoop dat ik, als ik later ooit echt in mijn graf lig, nog steeds zo over deze liefde kan denken, zelfs al ging zij voorbij. (En dit allemaal omdat Bert Bevers voor zijn kast ging staan en een bundel tevoorschijn haalde.) Doorgaan met het lezen van “Vrees niet. Ik was zo warm als jij.”

Ode aan Madison Young

De brandstofloze ruimtesondes in mijn hoofd,
daarvoor zocht ik een vorm. Ik kreeg respijt.

Er is een eeuwigheid waar niemand weet van
heeft en er is bijna niemand ooit geweest. Kom.

Je onderjurk maakt dat het sneeuwt in mij.
Een zijden wolk hangt nijdig tussen jou en mij.

Maar straks, je lichaam als een offerdier op bed
–rug en onderrug een rechte lijn van spijl tot spijl–

Straks is er overal een stilte waar iets waars
doorheen valt, zwaar en met geluid van slag.

© Chrétien Breukers

Madison Young is actrice en bondage-model. Ze schreef een boek: Daddy, the memoir.

Val

Ik viel en kwam niet neer. Niet in je schoot.
Ik kwam niet neer. Met armen die als wieken
molenwiekten graaide ik tot bij je huid. Maar
niets. Je was er niet. Je was me al ontgaan.

Mijn lichaam geilde naar je naakte huid. Ik
kwam niet neer en rook mijn zweet zo ranzig
als bedorven boter. Ik viel. Ik wist dat alles
wat ik kort daarvoor nog had gekend, de muur,

mijn tafel en mijn loze praat, nu aan het vallen
was, en viel. Ik zag je voor me en ik keek
naar alles wat ik aan je dacht te zien en zag.

© Chrétien Breukers

Nieuwe bundel: De zomer haalt nog één keer uit

Begin volgend jaar verschijnt mijn nieuwe dichtbundel bij uitgeverij Marmer. Titel: De zomer haalt nog een keer uit. Dit is het slotgedicht van het (min of meer) definitieve manuscript, dat ik vanochtend opstuurde naar uitgever en redacteur.

Wie?

Wie zal de haat het eerste hebben weggekrabd?
Wie heeft het hart dat soms nog bloedt of ruist?

Ik herinner me de kerk. In Lombok en in Deventer.
Twee donkere aanwezigheden die de tijd
verdeelden tussen jou en mij en jou.
Ik herinner me de slagen, af en aan.

Soms denk ik aan je bed. De lakens nat,
je lichaam als een duracellkonijn op hol geslagen
en je adem als je adem in mijn oor.

Een dreinend kind, beneden aan de kade.
De spreeuwenwolk, opzichtig, overdreven en te mooi.

© Chrétien Breukers

Serenade aan Slauerhoff

Gisteren verscheen, tijdens de slotmanifestatie van het festival Literaire Meesters / J. Slauerhoff de bibliofiele bundel Serenades aan Slauerhoff, een bundel die uit het lood is gezet en met de hand gedrukt door René Hesselink van Hinderickx en Winderickx. Deze prachtige uitgave, waarvan er slechts 110 zijn gedrukt, dus haast u, is bij H&W te bestellen en bevat gedichten van Slauerhoff en (0p zijn werk gebaseerde) serenades van het Utrechts Dichtersgilde: Ellen Deckwitz, Ruben van GoghIngmar Heytze, Alexis de Roode en ikzelf. Ik antwoordde op dit gedicht. ‘Tot mijn erfgenaam‘.

Lichaamstaal

Schuw het leeg gezelschap van de dichters. Lees
wat ik daarover schreef. Hoor het. Draai je hoofd
nu naar mijn mond en voel mijn lippen op je vel.
Ik zeg het je. Ik verzucht het in een vers en klaag.

Schuw het leeg gezelschap van gedichten. Kijk
naar de woorden en begrijp. Hun huid is grijs,
hun hersens van gelei. Het vlees is taai geworden
en het heeft zich in hun werk verschanst.

Schuw mij als ik schrijf. Mijn kiloknallerwoorden
en mijn lichaam van de Euroland. Kijk daar:
het varken van de taal wordt in een megastal gemest.

Schuw mij als ik zwijg. Ik pot de woorden op
en breng ze dan in overvloed in omloop. Schaarste
spat in nepvuurregens uit elkaar.

© Chrétien Breukers

Gedicht bij foto Lynne Greenaway

Dit gedicht is geschreven bij deze foto van Lynne Greenaway

***

Alleen in mijn gespiegelde kan ik – soms – wonen.
Alleen mijn kop kan ik echt zien. Alleen mijn krop
kan dan geluid bewenen, oh, als eieren zo groot.

Dit leven is het echte maar het is een kwestie
van het willen zien, of durven horen. Ja. Als melk.
Als leem. Ergens staat een kist vol eigendunk
en meurt. Mijn lucht mijn lucht, oh waar gebleven.

Geef mij met een zaag gezaagde plakken waan
en laat die plakken liggen tot ze zijn gefermenteerd.
Kruimel ze en draai er dan wat sigaretten van.
De rook der ijdelheid slaat neer in wolkendauw.

Alleen mijn spiegelbeeld kan mij bekoren. Soms.
Maar vaker wel dan niet. Ik zie ik zie wat ik
zo graag wil zien. Ik zie mijn ogen en ik bloos.

© Chrétien Breukers

In memoriam Gerrit Komrij (1944-2012)

Grap

Deze grap heeft lang genoeg geduurd. Klap
het deksel van die kist eens open en sta op.
Hier is een nieuw glas bier. Er zijn weer boeken

aangekomen. Kijk: de eerste druk van onbekende
Duitse dichtersprinsen, desgewenst met signatuur
of in robuuste band. Het is genoeg geweest.

De muze met het ezelsoor is radeloos. Haar taal
verkruimelt met de dag, zij weet zich heg noch steg.
Ze wordt onhandelbaar. Hysterisch. Door het lint.

Gerrit, luister, echt, het is genoeg. De rust was je
gegund. Een korte slaap. Maar nu weer aan het werk.
Slijp het mes, er moet nog zó veel gefileerd.

© Chrétien Breukers

Geschreven voor het najaarsnummer van Awater, waarin aandacht voor de op 5 juli overleden dichter Gerrit Komrij

Aix en Provence

Ik kocht een kilo erwten op de markt. Daarna
een kilo kalfsvlees bij de Algerijn met zweren
en een hoofd van leer. Het was pas twee uur
in de middag en ik had een zee van tijd.

Ik dacht: het vlees moet stoven en de erwten
zal ik uit hun huls bevrijden. Maar bij een toonbank
stond een kennis die net witte wijn, pernod
of bier uit koude flesjes had besteld. Ik nam
een bocht in de geschiedenis die uren duurde.

Terug naar huis. De wrakke twintig meter met het bed
waarin het huismijtleger heer en meester was. Ik zag
dat je in slaap gevallen was. Een zomer uit een film
die net geen Gouden Palm gewonnen heeft. Je droeg
een groene jurk. Kalfsvidé met erwten en dragon.

© Chrétien Breukers