Lezen (75)

Op de vraag van een leraar naar mijn favoriet boek, heb ik wel eens Help! de dokter verzuipt geantwoord. Of Ik, Jan Cremer. Of Een roos van vlees, omdat dat boek een astmapatiënt als hoofdpersoon heeft. Ik heb het hier over mijn middelbare schooltijd, wees gerust. Alle drie de titels heb ik nooit herlezen, wat ook geldt voor Dood in Bourgondië en Een rabbijn in de tropen en Een ladder op de aarde.

De boeken die we ooit waardeerden. Het is, terugdenkend, onmogelijk om (met de kennis van nu) te begrijpen wat je er (met de kennis van toen) precies áán vond. Dat zalvende schelmenproza waar je de zalvendheid nog niet van vatte, dat schelmenproza waar je de branie niet in zag, dat bikkelharde proza dat eigenlijk alleen bestond uit korte, hakkelige zinnetjes, dat stoere gedoe uit de jaren zeventig, dat psychisch-aangestuurde toontje, die historische preciesheid: ooit was je ervan onder de indruk. Doorgaan met het lezen van “Lezen (75)”

Advertentie

Lezen (73)

Dichters liegen niet alleen de waarheid, ze zijn ook in staat om de waarheid, voor zover zij bestaat, bondiger te formuleren. Dat wil niet zeggen dat dit altijd tot gevolg heeft dat de lezer er met een tevreden gevoel bij zit. Neem dit gedicht, met de toepasselijke titel ‘Werkelijkheid’. Het is van Charles Ducal:

Toen de lucht op was verdwenen de dingen.
De meubels stonden gedacht, louter schimmen
van ambacht en hout. Ik hield een pen in de hand,
maar kon mij het doel niet herinneren.
Er scheen licht, maar dat lag aan de lamp.

Of omgekeerd. Alle verklaring was opgebrand.
De boekenkast vol, maar zonder gewicht.
Zodra ik er mij op beriep, vielen de letters
als zand van de bladen. De spiegel keek wit
van schrik naar de kamer, die barstte,

scherven van een onleesbaar gedicht.
Zo geschiedde in alle kamers waarin ik
was opgesloten, in theorie. Elke deur
vastgezogen door niets, het luchtledige.
Alsof niet achter de deur de materie

met duizend handen de werkelijkheid schiep. Doorgaan met het lezen van “Lezen (73)”

Lezen (72)

Als ik vroeger droevig was, las ik een oud jeugdboek. Het ging over een arm echtpaar, dat een slechtlopend pension dreef. Totdat… er een man een kamer kwam huren voor langere tijd, een man die geheimzinnige zaken uitspookte op die kamer. De man was geen boef, integendeel, hij was een held. Een pionier in het vliegwezen. Het lezen van dat (een beetje kitscherige) boek, dat zag ik zelfs toen al, nam mijn droefheid weg. Ik raakte al lezend genezen.

Als ik me grieperig voelde, las ik een boek over een huisarts die zich vestigde op het platteland, waar hij de eerste jaren onder erbarmelijke omstandigheden, gewantrouwd door de lokale bevolking, moest ploeteren. Uiteindelijk won hij het vertrouwen van de plattelanders en verwierf hij geluk, een beetje aanzien en een nieuw leven.  Ik raakte al lezend minder grieperig, dat wil zeggen: ik voelde de koorts niet meer zo hevig door mijn lichaam trekken. Doorgaan met het lezen van “Lezen (72)”

Lezen (71)

MIjn opa rookte pijp. Dit heeft me voor de rest van mijn leven besmet met het idee dat mensen die pijp roken aardig zijn. Schrijvers die pijp roken bevestigen dat idee niet per se. Was Mulisch aardig? Of Simenon? Ik denk het niet, en toch zie ik Simenon altijd wel graag, op foto’s en in filmpjes, eeuwig met die pijp in de weer.

De reden waarom ik een auteur wel of niet mag, en dat is inderdaad vaak een persoonlijke kwestie, blijft meestal onberedeneerd, is afhankelijk van dezelfde processen die ook een rol spelen bij het al dan niet mogen van niet-schrijvende medemensen. Alle uitleg, elke literatuurbeschouwing, is een voetnoot bij het onberedeneerde.

Doorgaan met het lezen van “Lezen (71)”

Zwemles (10)

Vandaag valt het eindoordeel. Mag ze over een week of drie afzwemmen, of niet. De spanning was, onderweg, te snijden.
‘Als ik niet mag afzwemmen, mag ik dan van zwemmen af?’
‘Nee.’
Et cetera.

Vandaag zijn de ouders ongekend baldadig. Paarden die de stal ruiken. Ze schreeuwen naar elkaar. De kinderen zijn van de weeromstuit rustig, alsof het gedrag van de ouders ze lamslaat. Ik probeer een boek van Schopenhauer te lezen en ben me bewust van de wat kokette daad die ik stel: hier zitten, een bal gehakt bestellen en Schopenhauer lezen. Maar ik vind het proza van Schopenhauer oprecht mooi. Doorgaan met het lezen van “Zwemles (10)”

Zwemles (9)

De man tegenover me (waarom is hij tegenover me gaan zitten?) eet een frietje speciaal, met de inzet van al zijn kaakspieren. Ik word langzaam onpasselijk. Zou het erg onbeleefd zijn om aan een andere tafel te gaan zitten? Of moet ik dit leed gewoon tot een goed einde brengen?

Na een gemiste les voel ik me vandaag niet meer helemaal thuis in dit gezelschap. Niet, dat ik me tot vorige week wel thuis voelde, maar nu ben ik me bewust van mijn desertie. Het lijkt wel of de rest van de mensen een front vormt, een groep die een geheim bewaart waar ik geen toegang toe heb. Doorgaan met het lezen van “Zwemles (9)”

Zwemles (8)

Vandaag spijbelen we. Zonder reden, hoewel: we zijn een paar dagen in het voormalige Oost-Duitsland, in Angermünde.

Het hotel heeft de universeel-klinische uitstraling die mijn moeder waarschijnlijk ‘netjes’ zou noemen. Grote kamers, zonder sfeer maar toch goed-burgerlijk ingericht. Als je het licht dempt, lijkt het heel wat. Er is tv en als je betaalt, kun je internet op. Doorgaan met het lezen van “Zwemles (8)”

Zwemles (7)

De wereld zien in alle helderheid. En dan liever even wegkijken. Of nee, niet wegkijken. Even ernaast proberen te kijken. Maar dit is al een nuance. Daar heeft de wereld geen boodschap aan.

Goed. Het zwembad. Opnieuw in de kantine, als ik me dit woord mag permitteren, samen met alle andere ouders. Bijna allemaal moeders, overigens. Op een paar watjes (zoals ik) na. Bij het zien van de meeste vrouwen vraag je je af waarom de heteroseksualiteit niet al lang is uitgestorven. (Maar dat denken zij ook, als ze mij zien, vrees ik.) Doorgaan met het lezen van “Zwemles (7)”

Zwemles (6)

Soms eet ik hier, in restaurette Den Hommel, bij het zwembad, pardon, het Aquacenter, een broodje bal. Het is een mooie, rulle en toch sappige bal, die een felogige mevrouw van de bediening serveert (en wellicht: zelf heeft gedraaid).

Als ik een broodje bal gehakt bestel, zegt de mevrouw: ‘Een broodje gehakt’. Zo heet een broodje bal hier, maar ik krijg die term gek genoeg niet over mijn huig.

De vijf vrouwen die elkaar hier hebben ontmoet (dat hoorde ik een van hen net zeggen) vormen inmiddels een heuse posse; ze hebben al een vaste tafel, maar ook vaste bestellingen; en een kwartier voor het einde van de zwemles komt er een nog gauw even een nieuw rondje thee op tafel. Onze voorvaderen hebben, soms met inzet van hun leven, gevochten, ook voor hun vrijheid.

De vrouw met de zware bril (die bij de televisie werkt en de akelige gewoonte heeft om een string te dragen die boven de rand van haar spijkerbroek uitkomt, en die bovendien te weinig geld heeft om truitjes in haar eigen maat te kopen, vertelt over haar werk. Doorgaan met het lezen van “Zwemles (6)”