Een mand vol steenkool stookten we, maar
onze ijstijd kwam toch dichterbij.
Mijn vader had geen lucht. De kou kroop
in zijn botten naar omhoog. Longslag.
Roet, die witte was vergrijsde, sloeg
op onze woning. Maar het baatte
ons niet meer. Ons lijf bevroor terstond;
grote, zwarte blokken kolenijs.