En plotseling wist ik dat het onvermijdelijke niet zou gebeuren

[Uit een brief van 28 augustus 2017]

Nu volgt het verhaal van de Duitse toeriste, die ik gisteren op een terras in de buurt van metrostation Jiřího z Poděbrad ontmoette.

Ik had bijna de hele middag gewandeld. Op de een of andere manier was ik nog nooit op Karlovo náměstí geweest en daar wilde ik iets aan doen. Dus ik nam de metro naar het plein en begon daar een omzwerving door de stad die me behalve nieuwe inzichten in de structuur van Praag (Karlovo náměstí ligt ongeveer in het midden van de denkbeeldige lijn die je kunt trekken tussen Národní třída en het Tančící dům, het dansende huis, aan de Moldau) en is daarom een soort as tussen ‘mijn stad’ en de stad die Leonie me sinds 1991 leerde kennen. Probeer het allemaal maar niet te begrijpen, ik oriënteer me op mijn eigen manier.

Na een wandeling die me door straten en langs pleinen voerde, kwam ik uiteindelijk bij het restaurant Havelská Koruna aan, waar ik een eenvoudig avondmaal nuttigde. Havelská Koruna is als restaurant een overblijfsel uit de socialistische periode, inclusief zeer assertief personeel. De toerist voor me die niet snel genoeg besloot of hij een varkens- dan wel een kipschnitzel zou nemen, werd hardhandig op het rooster gelegd en kon op het laatst alleen nog, half huilend, stamelen.

Weer buiten, trok ik een lus door het centrum, richting Jindřišská en weer terug, om als in een opwelling de metro te nemen bij Staroměstská, met als doel naar Flora te reizen, waar ik dan zo’n beetje omlaag naar mijn wijk kan wandelen. In wat opnieuw een opwelling leek, stapte ik een halte eerder uit, Jiřího z Poděbrad, de halte het dichtst bij de televisietoren, ook niet ver van huis.

Ik kwam boven de grond en liep bijna meteen tegen een wijnbar aan. Die deed me denken aan van die Italiaanse wijnbarren, waar je Aperol-Spritz drinkt of fijne witte wijn uit verre landen én Italië, en waar je hapjes eet die je anders nooit eet. Het was nog steeds warm, en ik dacht: Een glas wijn, waarom niet? Daar is nog nooit iemand meteen aan dood gegaan.

Op het terras kwam ik naast zes vrouwen te zitten. Ze spraken Duits. Nadat ik mijn eerste slok had genomen, stonden vijf van hen als bij afspraak op en liepen weg. De zesde vrouw begon te lachen toen ze mijn verbaasde gezicht zag.

Ik maakte een opmerking in mijn beste Duits en voordat ik het door had ging het gesprek van Praag voor tot Peter Handke en Angela Merkel na. Mijn ‘weerzinwekkende charme’ (zoals iemand die ik ooit kende het altijd noemde) en haar praatlust deden de rest. Vier glazen wijn verder waren Eleanora uit Berlijn en ik de beste vrienden (en wist ik dat haar vijf vriendinnen naar een optreden gingen, waar zij geen zin in had, en dat ze samen vakantie vierden, en dat ze in een groot huis logeerden, total nett, om niet te zeggen niedlich, in de buurt, in de straat Slezská (inderdaad een mooie straat, maar Jezus, álle straten in Praag zijn zo ongeveer mooi).

Het werd later en het schemerde al en om een uur of acht zei mijn Eleanora, had ik al gezegd hoe ze eruit ziet? – ze ziet er uit als een genetische kruising tussen Ellen ten Damme met kleine borsten en Hanna Schygulla met bruin haar. Tijdens ons gesprek had ik haar ontfutseld dat zijn 44 jaar is. Ik kan niet ontkennen dat haar fysiek mij beroerde. Plotseling voelde ik een zweepslag door me heen trekken, en ik merkte dat ik al maanden niet ben aangeraakt, niet op die manier – Om een uur of acht zei mijn Eleanora dat ze genoeg wijn had gedronken. Of ik zin had om mee te gaan naar dat boterzoete appartement van haar en haar vriendinnen?

Ik dacht eerst dat ik haar verkeerd had verstaan. Dat had ik niet.

Het appartementengebouw waar Eleanora en haar vriendinnen tijdelijk verblijven, is een droom. Het trappenhuis met granieten treden en smeedijzeren leuningen, bekleed met tropisch hardhout, de lift (die het niet deed, maar die, als hij het wel zou doen, kreunend en knarsend omhoog en omlaag zou botsen), de gecapitonneerde voordeuren van de verschillende appartementen, de zesde verdieping waar we naar toe moesten, waardoor ik mij groot moest houden om mijn conditiegebrek te maskeren, alles aan het gebouw werkte mee aan een tijdelijke uit-de-tijd-plaatsing.

De kamer van Eleanora (het appartement telde zéven in elkaar overlopende kamers, en strekte zich uit over de gehele verdieping van het gebouw, het was alsof je plotseling in een paleis stapte, of in elk geval, in de woonvertrekken van de vorst en de vorstin in een paleis) was vlammend rood en parket-bruin. De donkerblauwe, bijna zwarte gordijnen waren dicht. Toen we binnenkwamen, stak ze een stuk of zes kaarsen aan. Ik werd naar de in de hoek staande sofa gedirigeerd.

Het gesprek kwam opnieuw op gang. Er was wel iets veranderd. We praatten nu om te voorkomen dat we tot handelingen zouden overgaan. Het geheel kreeg iets gejaagds, de zinnen waren gebeurtenissen geworden: een opmerking over een boek dat we allebei hadden gelezen voorkwam het dat ik een knoop van haar bloes zou losmaken, een lach om een grap nam de plaats in van een kus.

Het onvermijdelijke kwam dichterbij.

En plotseling wist ik dat het onvermijdelijke niet zou gebeuren. ‘Zij zingen, nijgen naar elkaar en kussen, / Geenszins om liefde, maar om de sublieme / Momenten en het sentiment daartusschen.’ Mijn sentiment bevond zich elders. Ik dacht aan drie maanden geleden, toen mijn voormalige grote liefde me naar de trein bracht, ik dacht aan de drie maanden die ik hier doorbracht, ik dacht zelfs aan deze brief, en aan het einde van mijn periode in Cimburkova, ik dacht: Zo kan ik die eerste reeks brieven niet laten eindigen, ik dacht overal aan, behalve aan hoe ik Eleanora aan mijn liefdes-cv kon toevoegen.

Eleanora ging dicht tegen me aan zitten. Ik dacht aan een andere standaardopmerking van de persoon die ik ooit kende, ‘als je wil, kun je alles op karakter aan’, ik dacht aan mijn karakter, of karakterloosheid, en van het ene moment op het andere stond ik rechtop, midden in de kamer, en stamelde ik iets over mijn onmacht, mijn onvermogen, mijn onkunde. Het ergste dat me had kunnen overkomen, overkwam me: Eleanora toonde begrip. Ook zij was, zei ze, niet altijd even netjes behandeld door das Leben.

Om een uur of half tien liep ik via de tv-toren en Palác Akropolis naar huis. Dit deel van de stad lag er rustig bij. Nergens toeristen. Bij een avondwinkel kocht ik een flesje Becherovka, die geniale uitvinding van Jan Becher uit Karlovy Vary (Karlsbad), en dat dronk ik, nu en dan rokend op mijn balkon, leeg.

Advertentie

De Maatschappij der Nederlandse letterkunde wuift MeToo weg (via Jaap Goedegebuure)

<zondagochtend> Lekker smakelijk van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde! Dit ‘eerbiedwaardige’ instituut (core business: de letterkunde van alle eeuwen onder een laagje stof bedekken) publiceert een blogbericht van Jaap Goedegebuure, waarin deze min of meer toegeeft met metoo-doeleinden te zijn misbruikt door Prof. Dr. Gomperts – de favoriete boksbal, ooit, van W.F. Hermans. Zo’n column, in deze tijd…

De Leidse hoogleraar Gomperts stuurde een jonge (en voor de liefhebber van de soort blijkbaar een buitenkansje vormende) Goedegebuure in het midden van de jaren zeventig naar Johan Polak, omdat Jaap ‘misschien in de smaak zou vallen’ bij diezelfde Polak, van wie Gomperts iets gedaan wilde krijgen.

Machtsmisbruik in de academie! Goedegebuure doet er luchtig over, maar hij noemt in zijn column ook nog even Jan Siebelink – en we hebben in de biografie van Johan Polak allemaal gelezen wat deze Siebelink voor Johan Polak moest doen om zijn lening afbetaald te krijgen. Knielen voor een hypotheek.

De zin ‘Vergeleken bij mij was Jan Siebelink een kind in de zonde’ krijgt daarmee iets bitters. Goedegebuure, inmiddels een oude man, wuift het misbruik van Gomperts weg – hij heeft het Stockholmsyndroom, en niet omdat hij in die plaats de Nobelprijs voor de literatuur in ontvangst hoopt te nemen.

En de Maatschappij der Nederlandse en zo voort? Die zal over een eeuw of drie een blogbericht publiceren waarin de letterkunde in deze tijd (de onze, dus) in een meedogenloos licht wordt gesteld: dat van de onverschilligheid en de wegpoetserij. </zondagochtend>

Mooie (‘mooie’) poëzie: Arjen Duinker, József Kiprich, Bernard Heesen

Wat lees je als je de poëzie van Arjen Duinker leest? Het meest correcte antwoord is: ‘Dan lees je de poëzie van Arjen Duinker’

Als je de poëzie van Arjen Duinker leest, moet je bereid zijn om los te laten. Je moet bereid zijn om de manier waarop je poëzie leerde lezen los te laten. Je moet de manier waarop je las al hebben losgelaten. Doorgaan met het lezen van “Mooie (‘mooie’) poëzie: Arjen Duinker, József Kiprich, Bernard Heesen”

Teruggevonden dagboek uit 2016

Gisteren liep ik door wijnvelden in een dal in de Bourgogne. Ik had me in een afslag vergist en wist wel ongeveer waar ik heen moest, maar niet hoe ik daar moest komen. De rivier de Orbise, die ik een half uur geleden overstak, via wat boven het water uitstekende stenen, lag plotseling weer voor me. Het was dertig graden en ik had niks te drinken bij me, omdat ik bij mijn vertrek verwachtte na een uur weer terug te zijn. Ik was al drie uur onderweg. Af en toe plukte ik een trosje druiven, bedoeld voor de wijnoogst die over een week of twee begint. Kleine, zoete vruchten, nog zonder alcohol. Doorgaan met het lezen van “Teruggevonden dagboek uit 2016”

In de metro 49 – Nog één leestip…

Ik zit in de metro en heb hooikoorts. Ik nies. De paar mensen die bij me in de buurt zitten, kijken verstoord op. Wie ben ik? Welke ziektekiemen verspreid ik?

De man die het dichtst bij me zit, op ongeveer drie meter afstand, eet een ijsje. Hij schuift zijn mondkapje af en toe opzij en neemt een hap. Elke keer als hij het kapje niet voor zijn mond heeft, verbaas ik me over de volledigheid van een zichtbaar menselijk gezicht. De man is niet een kapje, een voorhoofd, een paar ogen en een nek: hij is een man met een paar ogen, een neus, lippen en een kin en nog veel meer, iemand met een ononderbroken gezicht. Een zeldzaamheid.

Ik lees: ‘Soms veranderen dingen ten goede, soms ten kwade. Misschien zullen we hier (…) moeten leren leven met een nieuwe realiteit, een gevaarlijkere.’

Doorgaan met het lezen van “In de metro 49 – Nog één leestip…”

1 april 2020: Die film van Von Trier en Courteney Cox

Overal uren, en allemaal moeten ze gevuld. Of in elk geval: doorstaan. Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?

Kijk niet naar het nieuws. Lees geen nieuws. Het nieuws komt toch wel naar jou toe. Per dag een body count en het aantal nieuw-aangeraakten. Het is elke dag hetzelfde. Und seine Seele kostete Unzucht und Raserei des Unterganges.

Where are you? Dat zeggen de personages in de films van Terrence Malick een keer of vier, vijf per film. Eigenlijk is dat, nu, de beste vraag die je kunt stellen. Waar is iedereen? Waar ben je? Doorgaan met het lezen van “1 april 2020: Die film van Von Trier en Courteney Cox”

23 maart 2020: De zangeres van The Cranberries

Een ex hield van The Cranberries. Ik niet, om redenen die ik gelukkig vergeten ben. Het was eigenlijk helemaal geen onaardige band, met allemaal normale mensen erin. Normale mensen. En de zangeres, Dolores O’Riordan. Die had een mooie stem en was, naar de mode van die jaren, een beetje een jongensmeisje. De jaren negentig waren al androgyn, soms snap ik niet waar al die mensen zich tegenwoordig druk om maken. Alles kon al, alleen: niet alles is doorgezet en daarom moet er nu over worden gedramd. Doorgaan met het lezen van “23 maart 2020: De zangeres van The Cranberries”

22 maart 2020: Wat betekent dit allemaal?

Ik stel me voor dat er al social media waren in de Tweede Wereldoorlog. De instagrampagina van Buchenwald. Hou anderhalve meter afstand! #klappenvoorhetsondercommando. Wat zou dat een event zijn geweest, die oorlog.

Ik kijk naar Knight of cups van Terrence Malick. Waar die film over gaat? Ik denk dat alle films van Malick na The tree of life nergens over gaan. Het zijn zorgvuldig geschoten beelden, die daarna artistiek werden gemonteerd – de teksten die er bij zijn verzonnen, soms als voice over, bevatten de meest gruwelijke gemeenplaatsen, het is alsof je een inkijkje in je eigen gedachten krijgt. Beeld, gemeenplaats, beeld: ik kan er uren naar kijken zonder me te vervelen. Al die mensen, opgesloten in hun dure huizen, goed-functionerende steden, al die rijke mensen, verveelde mensen, mensen die zich nergens druk over hoeven te maken en zich daarom kapot vervelen. Mooie mensen. Doorgaan met het lezen van “22 maart 2020: Wat betekent dit allemaal?”

21 maart 2020: Het regent op Coronaland en Floris van Rosemondt

Fun fact. De Tsjechische munt heet de Tsjechische KROON – kroon – koruna – corona. Je moet toch wat, als het buiten regent. Het regent op Coronaland. (Deze openingszinnen later weghalen.)

President Zeman van de Česká republika sprak op 19 maart de natie toe. Op de website BrnoDaily lees ik: Zeman did not miss the chance to criticise opposition parties, telling them to support the government or “stay silent”. At the same time, he said that the public should listen to professionals rather than the media.

In Nederland gaat dat allemaal veel beschaafder. Je voegt aan het kabinet een minister toe van een partij die niet in de regering zit (maar na de volgende verkiezingen in 2021 in de regering dreigt te komen) en slaat daarmee alle oppositie van die partij bij voorbaat weg. Dat die minister zijn moeder offerde in een verzorgingstehuis is bijzaak (en alweer vergeten). Van veel binnen zitten word je doof voor je eigen politiek-getinte verontwaardiging. De boze witte man in mij zit tussen vier muren naar het nieuws te kijken. Geef hem een fles Becherovka en goed-functionerende wifi en hij komt er wel. Eigenlijk, laat die Becherovka maar weg. Doorgaan met het lezen van “21 maart 2020: Het regent op Coronaland en Floris van Rosemondt”

20 maart 2020 – Sneakers van Van Lier & Last men standing

Gisteren en eergisteren was ik nog op kantoor. Eergisteren had het nog iets heroïsch; een collega en ik zaten in een verder lege zaal, we gingen eten halen bij Zen, het aziatische restaurant dat de voordeur heeft veranderd in een kiosk, door er een tafel in te plaatsen, de eigenaar droeg een mondkap en stond bijna verontschuldigend achter zijn geldkistje, we voelden ons last men standing. Gisteren vond ik de fles met desinfecterende handgel al een beetje griezelig en durfde ik de knop van de lift bijna niet in te drukken.

Voordat we het kantoor in mochten werd onze temperatuur gemeten. Eergisteren had ik 34.4 en gisteren 36.4. De man die de temperatuur opnam, knikte op beide ochtenden naar me: verontschuldigend en geruststellend. Doorgaan met het lezen van “20 maart 2020 – Sneakers van Van Lier & Last men standing”