Soms word ik wel eens opgebeld door Peter Drehmanns. Het gesprek gaat meestal over poëziegerelateerde zaken. Drehmanns vindt dat ik altijd somber klink, dat de manier waarop ik mijn naam zeg na het aannemen van het gesprek het ergste doet vermoeden over mijn humeur en/of geestelijke welzijn.
Lodewijk van Deyssel schreef de gesprekken die hij wilde láten voeren uit. Een bediende richtte vervolgens, strak geregisseerd, het woord tot bijvoorbeeld een restauranthouder (om een diner samen te stellen), een kruidenier of een speelgoedwinkelier. De heer Alberdingk Thijm laat vragen… telephoonbriefjes, onder die titel verschenen deze briefjes in 1976. Aan de vergetelheid ontrukt, uiteraard, door Harry G.M. Prick. Doorgaan met het lezen van “Lezen (57)”