Lezen (73)

Dichters liegen niet alleen de waarheid, ze zijn ook in staat om de waarheid, voor zover zij bestaat, bondiger te formuleren. Dat wil niet zeggen dat dit altijd tot gevolg heeft dat de lezer er met een tevreden gevoel bij zit. Neem dit gedicht, met de toepasselijke titel ‘Werkelijkheid’. Het is van Charles Ducal:

Toen de lucht op was verdwenen de dingen.
De meubels stonden gedacht, louter schimmen
van ambacht en hout. Ik hield een pen in de hand,
maar kon mij het doel niet herinneren.
Er scheen licht, maar dat lag aan de lamp.

Of omgekeerd. Alle verklaring was opgebrand.
De boekenkast vol, maar zonder gewicht.
Zodra ik er mij op beriep, vielen de letters
als zand van de bladen. De spiegel keek wit
van schrik naar de kamer, die barstte,

scherven van een onleesbaar gedicht.
Zo geschiedde in alle kamers waarin ik
was opgesloten, in theorie. Elke deur
vastgezogen door niets, het luchtledige.
Alsof niet achter de deur de materie

met duizend handen de werkelijkheid schiep.

Zijn de dingen, of nee, is ‘de werkelijkheid’ er nu, of is de werkelijkheid er niet? Alleen in de eerste strofe al, waarin Ducal een spel speelt met de aanwezigheid van de dingen en van het licht! Dat licht, hier ook te lezen als ‘inspiratie’ is er wel, zij het dankzij de lamp; de inspiratie blijft weg, en in die zin is het licht er niet. Net als die meubels, die als ‘louter schimmen van ambacht en hout’ juist wel, of juist niet in de kamer staan.

Het lelijke woord ‘depersonalisatie’ dringt zich aan ons op. Kijk maar, in strofe 2, als ‘de letters als zand van de bladen’ vallen. Het woord heeft geen vlees meer, en ‘alle verklaring was opgebrand’. Daar zit hij dan, de dichter. In het luchtledige te schrijven – als hij al schrijft, want we ontwaren niet meer dan ‘scherven van een onleesbaar gedicht’.

Voorlopig lijkt de impasse (de naam Martinus Nijhoff dringt zich op) niet meteen te worden doorbroken. Het is zo, het was zo, het zal (wellicht) altijd zo zijn: ‘Zo geschiedde in alle kamers waarin ik / was opgesloten, in theorie.’ En hoe dat werkt? ‘Elke deur / vastgezogen door niets, het luchtledige.’

De dichter zit hermetisch opgesloten in zijn al dan niet imaginaire kamer. Hij kan zich niet meer beroepen op de boeken, op de erin opgeslagen taal. Schimmen. Verbrokkeling. En er is geen uitweg, hoewel hij zegt: ‘Alsof niet achter de deur de materie // met duizend handen de werkelijkheid schiep.’ Die werkelijkheid is er, maar zij is niet te bereiken…

Ducal is een verbluffende vakman. Die zelfs van onmacht een superieur vers kan stoken.

Plaats een reactie