Naar aanleiding van Hannah van Binsbergen en Ben Lerner

9789025447816-kwaad-gesternte-l-lq-fEen paradigmawisseling in de poëzie vond tot zeg 1990 plaats via een manifest, waarin een jonge dichter (of een groep jonge dichters) zich verzette tegen de troep die voorgangers in het heilige huis van de poëzie hadden gemaakt. De Maximalen waren zo ongeveer de laatsten die deze methode kozen, en hun manifesten hadden ook in 1988 of 1989 al iets van een parodie op een nabootsing van de manifesten die in het begin van de twintigste eeuw werden geschreven.

Tegenwoordig gaat een paradigmawisseling langzaam, per dichter; elk jaar duikt er wel eentje op die alles anders wil doen. Anything goes, ook al is het postmodernisme al bij het vuilnis gezet. En toch, toch lijkt er de laatste jaren een ‘generatie’ te ontstaan, een groepje dichters dat zich committeert aan een paar vooral politiek gerichte thema’s; ik heb de geboorte van deze dichtersgroep vroeg onderkend, als ik dat van mezelf mag zeggen.

Ik noemde ze: De Nieuwe Politieken. In dit artikel staat hoe en wat. Het kon zelfs al gebeuren dat Obe Alkema, de zelfverklaarde Paul Rodenko van de Nieuwe Politieken, dichters die niet genoeg over milieuverontreiniging schreven de Levieten las in de NRC van een paar weken geleden. Als de NRC een trend in dichtersland volgt, en een recensent aanstelt die daar zicht op heeft, is de consecratie ervan aanstaande.

Hannah van Binsbergen is zo’n politiek-aangedreven schreeuwer dichter, een beetje in de trant van Maarten van der Graaff, die net een paar jaar eerder debuteerde. Er is veel ‘verzet’, veel hip engagement dat de idee moet geven dat er iets wordt gevonden, ergens van. Toch zijn de gedichten van Van der Graaff, op het politieke geblaas na, zeker niet slecht; en hetzelfde zeg ik zonder voorbehoud over die van Van Binsbergen, die onlangs als debutant zomaar de VSB Poëzieprijs won. Alsof de jury ervan plotseling wakker schrok, na jaren indolentie.

Helaas ‘heb’ ik er nog niet veel mee, maar dat komt omdat ik van de ‘vorige generatie’ ben. In poëtische zin, uiteraard, maar als er een paradigmawisseling plaatsvindt, is het behoren tot de ‘vorige generatie’ een doodzonde. Of laat ik het mooier zeggen: de dichters en critici van een ‘vorige generatie’ worden tijdens een paradigmawisseling over het algemeen met negatieve connotaties omgeven, op enkele uitzonderingen na; dat zijn dichters die goed waren voor de meest recente dichtersoorlog uitbrak. De dichters die met die negatieve connotaties worden omgeven, verzetten zich daar tegen, ook al zien ze dat de nieuwe dichters kwaliteit hebben.

In zijn essay Waarom we poëzie haten schrijft Ben Lerner:

In hoeverre is de eer van de verbanning die Plato ons (de dichters, CB) heeft verleend verantwoordelijk voor de overdreven verwachtingen die dichters hebben van de politieke effecten van hun werk, of voor de teleurstellingen die critici voelen over de bijdrage die feitelijke gedichten aan de samenleving hebben geleverd? Onder totalitaire regimes zijn natuurlijk veel dichters vanwege hun geschriften verbannen, of erger, degenen die – net als Socrates zelf – vanwege hun taal zijn gestorven, moeten we in eerbied houden. Maar de aanval op dichters in Politeia heeft duizenden jaren de vage notie gevoed dat grote politieke belangen op het spel staan bij poëzie, zelfs in een context waarin niemand de naam van een dichter kan noemen of een gedicht kan citeren. (…) Toen ik mezelf tot dichter verklaarde, wist ik dat dat een belangrijke roeping was, niet omdat ik had gezien hoeveel invloed feitelijke gedichten konden hebben, maar omdat een van de stichters van de westerse traditie ervan overtuigd was dat dichters moeten worden uitgebannen.

Een lang citaat, maar Lerner stipt iets aan wat in dit verband van belang is. Het eeuwige misverstand dat rond (het gebruik en de toepassing van) poëzie hangt – en waar veel ‘nieuwe’ dichters onder gebukt gaan. Plato wilde de dichters niet in zijn ideale staat hebben omdat ze de absolute waarheid niet konden raken en daarom alleen maar onvolkomen waarheden opschreven; ik zeg het nu een beetje kort door de bocht, maar het was de onmogelijkheid om het gedroomde gedicht (waarin alles is opgeschreven) te maken, die de dichters de das omdeed.

Van Binsbergen opent haar bundel Kwaad gesternte zo: ‘Nu iedereen met me meekijkt kan ik eindelijk beginnen / te groeien naar de markt.’ Het is de frictie tussen het willen (iets veranderen) en kunnen (je blijft beperkt tot de lyrische middelen die je ter beschikking staan – je schrijft ‘onverstuurde brieven’, zoals Van Binsbergen zelf opmerkt) die het gedicht (hier te lezen) interessant maakt. Maar dat zijn de onbedoelde effecten. Het politieke, of het engagement, komt nergens van de grond – omdat een gedicht dat niet van de grond kán krijgen.

Toch probeert Van Binsbergen, net als bijna alle dichters, wanhopig om te worden opgenomen in de ideale Staat, waar ze vervolgens oorlog wil stichten. Haar woorden mogen, van haarzelf, niet op de onverschilligheid botsen waar dichtregels nu eenmaal op botsen. Ze verzet zich tegen de lyriek, met lyrische middelen. Ziedaar de paradox van het steeds opnieuw herhaalde geëngageerde dichterschap. Het wiel moet, zelfs als er geen gezamenlijke manifesten meer worden geschreven, om de vijftien jaar opnieuw worden uitgevonden, anders is er niks meer aan.

‘Plato is een lul,’ schrijft Kees ’t Hart met enige regelmaat in zijn beschouwingen. Of hij dat is, wil ik hier buiten beschouwing laten. Maar Plato heeft, zie hierboven, wel voor veel ellende gezorgd. En nog. Dichters blijven met een verwrongen zelfbeeld naar hun schaduw kijken, in die grot, of hoe zat het ook alweer? De grote kracht van hun werk, de zang, laten ze daarbij alsof het een eeuwige blinde vlek betreft, buiten beschouwing. Daarom eindig ik met een gedicht van Van Binsbergen. Een… poëtisch gedicht.

We are the rest

De blik is belangrijk.
Je houdt van dingen met een slechte naam.

Er is schoonheid in die dingen
Kitsch en romantiek
Zwart, Marilou en ik

is mogelijk
dat kan

Ze geven me nooit een kans.

Vaak heeft Van Binsbergen meer woorden nodig. Het kan echter ook in deze vijfendertig. Ik bedoel het niet badinerend als ik zeg dat dat hoopgevend is. Voor een eventuele toekomst, waarin weer een nieuwe generatie zich in elk geval tegen een goede dichter kan afzetten.

Plaats een reactie