Waar krijg je zoiets, behalve in een droom

(Teruggevonden brief uit Praag, 28 januari 2018; deze brief lijkt de kiem te bevatten van En in de nacht een riem.

Lieve vrienden,

(Dit is een beetje een samenraapsel van notities waar ik vorige week al aan begonnen was en nieuwe passages; ik probeer er enige lijn in te brengen, maar misschien is dat helemaal niet nodig en is het proza dat jullie hier lezen de weerslag van de twee weken die ik ziek thuis was, gevolgd door een week terug op het werk, tijdens welke ik elke avond zo moe was dat ik me van eettafel naar gemakkelijke leesstoel, waarin ik in slaap sukkelde boven een boek, naar bed sleepte. Wat wel handig is om te weten: in de laatste week van mijn ziekte werden de laatste partijen van The Masters gespeeld, een snookertoernooi.)

Als ik Ronnie O’Sullivan was, werd ik nooit depressief. Dat dacht ik vroeger. Tot ik een documentaire over het leven van Ronnie O’Sullivan zag, waaruit bleek dat hij heel lang tegen allerlei depressies en verslavingen heeft gevochten, waardoor zijn leven een hel werd en hij geen plezier meer had in zijn werk.

Wat een ellende: dan bén je de beste snookerspeler ter wereld en lukt het je nauwelijks ervan te genieten. Ik zou het wel weten, al is dat waarschijnlijk de reden waarom ik geen goede snookerspeler ben.

Omgekeerd zal het niet snel voorkomen dat Ronnie denkt: Was ik maar Chrétien Breukers! Hoewel, hij is in zekere zin wel een collega, want er verschenen al vier boeken van hem: Ronnie, Running, Framed en Double kiss. De eerste twee zijn autobiografische geschriften, de laatste twee zijn… romans. Ik heb al gekeken op Amazon en ben bijna bezweken voor de verleiding om een e-book te kopen.

Over Framed: ‘Frankie James is a young man with a lot on his shoulders. His mother disappeared when he was sixteen; his father’s in jail for armed robbery; and he owes rent on the Soho snooker club he inherited to one of London’s toughest gangsters.’ Als dát niet spannend is, en uit het leven gegrepen (Ronnie is geboren in London, zijn vader zat in de gevangenis voor een moord, en zo voort).

Alles aan Ronnie is vreemd, vreemder, anders.

Nu is het natuurlijk zo dat Ronnie zichzelf de problemen ook op de hals haalt. Zijn ‘gewone’ leven is al erg genoeg, maar hij moet daarnaast ook nog allerlei andere biljartsoorten spelen, ruzie maken met snookerorganisaties, scheiden, trouwen, scheiden, managers verslijten alsof het afwasdoekjes zijn, boeken schrijven. Hij organiseert de problemen, alsof hij ze dringend nodig heeft.

In een van zijn interviews vertelt hij dat hij een depressie niet meer eng vond, toen hij merkte dat hij erna weer erg goed kon spelen; hij begon te denken dat het dieptepunt nodig was om zich weer af te zetten en de grote hoogten die van hem worden verwacht te bereiken. Bewust dalen, om weer te kunnen stijgen: ergens heeft Ronnie iets van een wijze uit het verre oosten.

Terwijl ik dit schrijf, bedenk ik dat mijn grote probleem nu is: ik heb geen probleem. Er moet zich dringend een nieuw probleem voordoen in mijn leven; misschien moet ik daarvoor eerst dalen, om me uiteindelijk te kunnen afzetten en dan op te stijgen. Zonder een goed en werkbaar probleem zal dat niet gaan. Mijn oude problemen zijn weliswaar niet opgelost, maar ze zijn niet langer werkbaar.

Ach, hoe naïef kwam ik hier aan in 2017 (vorig jaar) en wat paste het weer zich daar schitterend bij aan. Drie maanden liep ik rond in een wolk van hitte, alleen onderbroken door een paar regenachtige dagen. Er was bijna geen wolkje aan de lucht, niet in Praag tenminste. Daarvoor was de met herinneringen aan voor mijn vertrek geladen omgang met deze stad nog te vanzelfsprekend. Ik dacht dat ik alles wist en nu pas, meer dan zeven maanden later, besef ik dat ik niets weet (en nergens sta). Dat is natuurlijk vervelend, hoewel, het geeft ook een zekere vorm van troost. Maar welke?

En nu, na twee gedwongen weken van abstinentie, is alles ineens grijs en grauw en kaal, iets wat de maanden na de zomer niet voor elkaar hebben gekregen. Alsof er tijdens mijn afwezigheid een stuk van de wereld is gevallen, of geslagen, zonder dat ik het meteen in de gaten had. Daarvoor was de koorts te hoog.

Het komt allemaal ook, denk ik, door de seizoenen. Die zijn hier hoekiger dan bij ons in Nederland. Zelfs nu de winter heel slapjes is, heeft het al een keer of zes gesneeuwd, en flink. Het is iets kouder dan in Nederland en de natuur houdt de adem in. De mij in het vooruitzicht gestelde tien graden vorst zijn nog uitgebleven, maar wie weet komen die nog in februari of maart, als het lelijk kan spoken. Waarschijnlijk word ik dan opnieuw ziek, wat niet wil zeggen dat ik de eventuele ervaring zou willen missen.

Laat ik een stap terug zetten.

Toen ik op 7 januari ziek werd en vermoedde dat ik een eenvoudige griep onder de leden had, kon ik nog niet weten hoe ingrijpend die twee weken zouden worden. Zonder dramatisch te doen, durf ik te zeggen dat ik me de eerste weken van het jaar kon voorstellen dat je er zo beroerd aan kunt toe zijn dat sterven een uitkomst is. Ik was onbeschrijflijk moe en als ik per ongeluk was gestorven, had ik het denk ik niet gemerkt. Mijn lichaam trok zich van weinig meer iets aan.

Van dinsdag 9 januari tot en met de woensdagochtend erop volgend had ik zo veel koorts dat ik het onderscheid tussen werkelijkheid en koortsdroom niet kon maken: mijn tijd was gevuld met dromen die ik voor echt hield en met dagelijkse dingen (de paar die ik kon verrichten) die me volledig verzonnen leken.

Wie stopt er nou was in een machine in de hoop dat die na een uur of wat schoongewassen is? Ik. Idioot.

Voordat ik ziek werd, had ik veel films van David Cronenberg gezien. Die speelden allemaal een rol in mijn koortsdromen, of beter: ik speelde tijdens mijn koortsdromen een rol in die films. Cronenberg maakt films over obsessies, dat maakt ze (voor mij) interessant. Hij laat die obsessies niet van buiten zien, hij gaat er midden in staan en bekijkt ze eens goed, van alle kanten.

Dus tijdens mijn dromen reed ik naast James Spader in Crash, in zo’n oude Amerikaanse bak, op zoek naar een auto-ongeluk of naar een auto om tegenaan te rijden. Het knarste en kraakte allemaal, alles, de hele film is een aaneenschakeling van autogeluiden; en de auto’s liggen voortdurend open, of zullen binnenkort open liggen, gewond, alsof hun carrosserie een huid is die kan worden geschonden.

Ik herinner me dat James Spader me vertelde dat we na de rit naar een club zouden gaan, waar andere liefhebbers van crashing waren, en dat ik daar ongetwijfeld a good ride zou kunnen maken en James Spader, toch een bekende acteur, bedacht ik in mijn droom, stootte me aan en knipoogde naar me. Hij maakte een woordgrapje en zelfs in die omstandigheden had ik daar een hekel aan.

Een andere keer was ik met Jude Law en Jennifer Jason Leigh in eXistenZ. Net als zij had ik een poort onderaan mijn ruggengraat (een op een anus gelijkende toegang, bedoeld om je gameconsole in te pluggen) en die fascineerde mij meer dan de computerspellen die Law en Leigh speelden.

Ik ging met mijn vingers naar die poort en probeerde er in te komen, maar het lukte niet goed, de randen waren heel sterk en de toegang tot mijn ruggengraat leek met spieren van rubber afgesloten te zijn. Pas toen Jennifer een plug van een console inbracht in mijn ruggengraat, snapte ik hoe het voelde. Pijnlijk was het, en extatisch.

Jammer genoeg lukte het me niet om met Law en Leigh mee te spelen; ik bleef steeds op een ander level, een beetje sukkelig terzijde, maar ik kon wel alles zien wat zij deden. En ik kon alles wat ze deden ook navoelen, dus in zekere zin kwam ik er tijdens deze sessie redelijk goed af. Ik mocht zelfs iemand doodschieten en dat was, in die droom uiteraard, een fijn gevoel. Alsof je met een speelgoedpistool op iemand schiet, alleen die ene keer helemaal in het echt.

En vroeg op de woensdagochtend, de koorts was het hevigst, kreeg ik de ultieme beloning voor mijn ziekte. Samen met Viggo Mortensen en Keira Knightley zat ik in A dangerous method. Het was een belevenis om met Carl Gustav Jung en Sigmund Freud en vooral met Sabine Spielrein in een film te zitten. Oostenrijk, Zwitserland, het begin van deze eeuw, de psychoanalyse in het beginstadium: alles klopte, alles voldeed aan mijn (misschien wel regressieve) zin voor esthetiek.

Het mooiste was natuurlijk Keira, die in de film opgewonden wordt van het ondergaan van straf, en dat allemaal omdat ze vroeger werd gestraft door haar vader (en daar ook al opgewonden van werd). Gefundenes Fressen voor die vroege psychoanalytici, die de vrouw vereerden en vreesden – en wat is er dan fijner dan een portie billenkoek, om je gevoelens mee te omzwachtelen en/of af te kopen?

Keira nam me in de film/droom op sleeptouw. Ze legde me uit hoe ze zich voelde, welke angsten ze in haar jeugd had doorstaan, waarom ze gek was geworden en hoe ze er, via Jung en de riem van Jung, weer uit was gekomen; ik keek haar voortdurend aan alsof er een braambos in de fik stond, ik bedoel, ik zat in een film die ik had gezien en vlak naast Keira Knightley. Zelfs in die koortstoestand kon ik het niet geloven. Toen ze voorstelde om samen in één bed te gaan slapen (alleen slapen), kreeg ik bijna een toeval van de zenuwen, wat op zich niet erg was: Jung en Freud waren nabij.

Om tijd te winnen legde ik Keira uit wat ik had gezien de afgelopen dagen: de auto’s met een ijzeren en soms geschonden huid, de gameconsoles die op je ruggengraat worden ingeplugd en die je in staat stellen om een andere werkelijkheid te beleven via je eigen zenuwstelsel, de exploratie van de geest en het lichaam door Jung en Freud… alles leek te draaien om huid, lichamelijkheid, vlees, de combinatie van huid en vlees, de doorstroming van het bloed, gevoel.

En Keira keek me aan en zei dat ik het goed had gezien en dat ik niet moest zeuren verder, kom, ze sloeg de dekens opzij en klopte op het matras naast haar. Een nanoseconde later werd ik wakker met ultrahoge koorts, letterlijk badend in het zweet.

Welnu. En uit deze kluwen ben ik na een week een ‘normaal’ leven te hebben geleid nog steeds niet bevrijd. Ik voel me droom-verweven, of zoiets. Met tegenzin keer ik in de werkelijkheid terug en met tegenzin laat ik de droom los. Het was ingrijpend, zou de dokter zeggen, al heb ik de dokter nog niet over deze kwestie gesproken.

Wel had ik vannacht weer een droom, waarin mijn allereerste huisarts, dokter Hermans uit Weert, voorkwam. Hij was een imposante man, vroeger, en ik was zeer op hem gesteld.

In mijn droom kwam ik bij hem op consult. Hij was echter aan het verhuizen en had daarom weinig tijd voor me. Steeds als ik mijn klachten wilde formuleren, kwam er iets tussen. Een verhuizer, een assistente die een dossier definitief wilde opbergen, een kind dat iets van hem moest. Van alles.

Op den duur was ik het zat. Ik verliet zijn (al aardig onttakelde) praktijk en liep door Weert. Plotseling haalde dokter Hermans me in. Hij verontschuldigde zich voor zijn gedrag en sloeg een arm om me heen. Plotseling besefte ik dat hij altijd heel belangrijk voor me was geweest, vroeger, toen ik nog ernstige astma had, en dat ik hem, ook al had ik me daar nooit rekenschap van afgelegd, als een vaderfiguur beschouwde. Ik was ontroerd. Zeker toen hij een arm om me heen sloeg en een stuk met me opliep.

Waar krijg je zoiets nog, behalve in de droom?

En dinsdag… dinsdag aanstaande ga ik voor het eerst in mijn leven naar een ijshockeywedstrijd. Ik ben benieuwd of me dat weer bij de les kan brengen.

Weet jullie ondertussen tot de volgende brief voortdurend omhelsd door jullie vriend

Chrétien

Advertentie