Wat lees je als je de poëzie van Arjen Duinker leest? Het meest correcte antwoord is: ‘Dan lees je de poëzie van Arjen Duinker’
Als je de poëzie van Arjen Duinker leest, moet je bereid zijn om los te laten. Je moet bereid zijn om de manier waarop je poëzie leerde lezen los te laten. Je moet de manier waarop je las al hebben losgelaten.
Ik leerde poëzie lezen van, onder meer, professor Ornée en Kees Fens. Vooral Fens had de neiging om het gedicht te zien als een formele organisatie van niet-definieerbare inhoud, waar je op den duur (na zorgvuldige lezing) voorzichtige of minder voorzichtige uitspraken over kunt doen. Nu, jaren later, heb ik vaak het idee dat het vooral om die formele organisatie gaat, om de structuur, en dat de inhoud van poëzie voornamelijk is: 1) wat de gek ervoor geeft of 2) wat de lezer zelf voor de inhoud houdt — zie de commentaren onder op blogs, websites en social media geplaatste gedichten: ‘Mooi!’. Ik ben tegen de inhoud. Ik geloof er niet meer in.
Mooie (‘mooie’) poëzie is verschrikkelijk.
Als je de poëzie van Arjen Duinker leest, merk je dat je heel vaak op het verkeerde been wordt gezet. De lezer is een gemiddelde verdediger, Duinker is Messi. En daar sta je dan, ergens rond de vijftigste minuut. Messi heeft drie keer gescoord. Het regent. De trainer maakt geen aanstalten om je te wisselen. Was je maar ergens anders. Kijk, daar komt die etter weer.
József Kiprich, een Hongaarse voetballer, geboren in Tatabánya, speelde tussen 1989 en 1995 bij Feynoord. Daar werd hij de lieveling van het niet erg verwende Rotterdamse publiek. Kiprich was geen Messi, maar hij was wel een goede spits (in mijn herinnering). Tatabánya ligt dichtbij Budapest, Brno, Wenen; en de stad ligt niet ver van de Donau, wat toch weer iets anders is dan de Maas. Kiprich komt uit het hart van Europa en niet uit Holland, en toch is hij op de een of andere manier zo Hollands als, nu ja, hij is ook een soort Nederlander geworden.
Duinkers nieuwe bundel Akoestiek, gedichten voor twee stemmen, opent met het gedicht ‘Tatabánya — voor Bernard Heesen en József Kiprich’. Ik wist voordat ik dit gedicht las niet wie Bernard Heesen is. Hij is een glaskunstenaar, die glas het mooist vindt als het vloeibaar is. Van het gestolde, koude glas houdt hij minder. Heesen maakt lelijke dingen uit negentiende-eeuwse encyclopedieën na. Lelijke dingen die toch mooi worden, op een bepaalde manier — ongeveer zoals het voetbal van Kiprich.
En de vraag hoe het gedicht van Duinker in elkaar zit en werkt, is alleen te beantwoorden met: ‘Dan moet je dat maar lezen.’ Het geheel is, zoals altijd bij Duinker, alles en niets tegelijk. Op een bepaalde manier is het zelfs ‘mooi’. Maar ‘anders’ mooi.
Prachtig portret van Heesen – dank!